Mythe van Asklepios

 

Asklepios was de zoon van Apollon en Coronis. (Bij Homerus is hij echter nog geen god, maar een kundig arts; pas vanaf de 5e eeuw v.Chr. wordt hij vereerd als de god van de geneeskunst.) De zwangere Coronis werd echter verliefd op de sterfelijke Ischys. Apollon doodde zijn ontrouwe geliefde en transformeerde (volgens Ovidius) de witte raaf die het nieuws had overgebracht in een zwarte. Hij onttrok het kind aan het lichaam van de dode moeder en Asklepios kwam in Epidaurus ter wereld. Asklepios werd door Apollon toevertrouwd aan de wijze centaur Chiron, die hem onderwees in de geneeskunde. Asklepios bleek echter zo getalenteerd dat hij in staat was doden tot leven te wekken, een bekwaamheid die hij meerdere malen zou hebben toegepast (onder meer op Theseus' zoon Hippolytus). Zeus vond echter dat het opwekken van de doden een aantasting was van de orde en hij doodde Asklepios met zijn bliksem. Apollon nam echter wraak door de Cyclopen (de vervaardigers van Zeus' bliksemschichten) te doden. Apollon werd bestraft en moest zich één jaar ten dienste stellen van een sterfelijke, Admetus, maar hij was wel in zijn opzet geslaagd aangezien Zeus Asklepios opnieuw tot leven riep.

 

Alles wat tot de natuur behoort maakt deel uit van de cyclus van leven en dood. Omdat Asklepios te overmoedig was en de dode wezens weer levend maakte, overschreed hij de grens tussen sterfelijk en onsterfelijk.

Mensen zijn sterfelijk en goden zijn onsterfelijk. Dit is het grote en enige verschil tussen mensen en goden. Omdat Asklepios overleden wezens weer levend maakte, verdween dit verschil, en dus ook de grens, tussen goden en mensen. Zeus, een god, kon dit niet accepteren en besloot hem daarom te laten sterven door hem te treffen met zijn bliksem.

Asklepios had dus de natuur verslagen, want hij had dode wezens weer levend gemaakt, maar hij werd ook verslagen door de natuur omdat hij werd getroffen door de bliksem. Een echte Griekse achterliggende gedachte.